Met dank aan Bijen@wur voor de foto’s.
Virussen
In de meeste volken zijn virussen latent aanwezig. Er zijn 5 virussen die het meest aangetroffen worden in zowel zieke als gezonde bijenvolken in Europa. Dit zijn het verkreukelde-vleugelvirus (DWV), zakbroedvirus (SBV), acuut-bijenverlammingsvirus (ABPV), chronisch-bijenverlammingsvirus (CBPV) en zwarte koninginnencel virus (BQCV).
Het verkreukelde-vleugelvirus wordt overgebracht door de varroa mijt. Het virus vermenigvuldigd zich in de varroamijt die daar weinig last van heeft, en draagt het virus over bij het aanprikken van de bijen in het popstadium. Het virus kan leiden tot een verkorte levensduur en misvormde vleugels. Bijenvolken met veel bijen met misvormde vleugels duiden op een hoge varroa besmetting. DWV kan alleen voorkomen vormen met een tijdige en effectieve varroa bestrijding (zie link naar het stukje hierboven over de varroabestrijding).
Bij een bijenvolk besmet met het zakbroedvirus verloopt de laatste vervelling als larve niet goed. De huid blijft als een zak om de larve heen zitten en de larve gaat dood en verkleurd naar geelbruin. Als deze pop met een pincet uit de cel wordt gehaald dan lijkt deze opgesloten in een vliezig zakje. Een uitbraak met een zakbroedvirus komt voornamelijk voor bij volken die al verzwakt zijn bijvoorbeeld bij een tekort aan voer en een ernstige mijtenbesmetting.
Het bijenverlammingsvirus is vaak latent aanwezig maar kan de overhand krijgen bij een plotselinge koude periode tijdens het groeiseizoen waardoor de bijen lang niet kunnen uitvliegen. Als gevolg van het virus krijgen bijen last van verlammingsverschijnselen, ontwrichte vleugels, opgeblazen achterlijven en een trillend, schuddend lichaam (krabbelaars). De bijen verliezen hun haren waardoor ze er zwart uitzien. Bij het acuut-bijenverlammingsvirus (ABPV) verloopt de besmetting veel sneller dan bij het chronisch-bijenverlammingsvirus (CBPV).
Het zwarte koninginnencelvirus komt gelukkig niet veel voor in Nederland. Het duikt soms op in volken bij koninginnentelers. Door het BQCV stopt de ontwikkeling van de koninginnenlarve nog voordat het pop stadium wordt bereikt en zal de moer overlijden. Besmettingen wordt in verband gebracht met sporen van Nosema.
Broedziekten
De meest voorkomende broedziekten zijn kalkbroed, steenbroed, Europees vuilbroed en Amerikaans vuilbroed naast een aantal broedziekten die door virussen worden overgebracht zoals hierboven beschreven. Amerikaans vuilbroed is een meldingsplichtige ziekte. Meer over deze bijenziekte kun je vinden onder het kopje meldingsplichtige ziekten.
Kalkbroed wordt veroorzaakt door de schimmel Ascosphaera apis. Sporen van deze schimmel tasten het darmkanaal van larven aan en ontkiemen daar met als gevolg dat de schimmeldraden de larve doorwoekeren waardoor de larve afsterft en opdroogt tot een geelwitte tot helgele harde kalkachtige mummie. Kalkbroed kan ontstaan als de bijen veel broed hebben aangezet maar door het verslechteren van het weer dit niet goed warm kunnen houden.
Steenbroed wordt veroorzaakt door andere schimmels dan kalkbroed: Asparagillus flavus, A. fumigatus en A. niger.
Net zoals bij kalkbroed kunnen sporen terecht komen in het darmkanaal van de larve waar ze kiemen en de larve doorwoekeren. De dode larve mummificeert en wordt zo hard als steen.
Ook volwassen bijen kunnen last hebben van steenbroed. Aangetaste volwassen bijen hebben een verhard en opgezwollen achterlijf en eenmaal dood ontwikkelt zich een schimmel op de dode bij. Groengeel zijn de sporen van Asparagillus flavus, grijs van A. fumigatus en van A. niger zijn de sporen zwart. Steenbroed komt minder voor, maar kan ook schadelijk zijn voor mensen.
Europees vuilbroed wordt veroorzaakt door de bacterie Melissococcus pluton. Deze bacteriën vermenigvuldigen zich in de middendarm van geïnfecteerde larven en concurreren daar met de larve om voedsel. De bacteriën blijven in de darm en de larve komt langzaam om van de honger. De besmetting gebeurt meestal nog voordat de broedcel wordt gesloten. Vervolgens kunnen andere bacteriën zoals Paenibacillus alvei, Enterococcus faecilis, Brevibacillus laterosporus, en Lactobacillus eurydice de dode larve infecteren en zich verder ontwikkelen. Dit kan een bij een zware besmetting leiden tot een zure geur. Van de zieke larven kan de darm zichtbaar zijn als een gelig witte structuur. Dode larven zakken vaak in elkaar wat leidt tot een ongewone ligging en zien eruit alsof ze gesmolten zijn, hierna drogen ze in en vormen een bruine korst tegen de onderzijde van de celwand. Bij hoge broedsterfte als gevolg van EVB ontstaat er een onregelmatig broedpatroon. In tegenstelling tot AVB kan er geen draad getrokken worden van de dode larve.
Aangifteplichtige ziekten
In de Nederlandse en Europese regelgeving staan vier aangifteplichtige bijenziekten genoemd. Dit zijn: Amerikaans Vuilbroed (AVB), de kleine bijenkastkever, de Tropilaelapsmijt en de Varroamijt. Hoewel de varroamijt op deze lijst staat hoeft deze toch niet gemeld te worden. De varroamijt heeft deze status om de plekken waar de varroamijt nog niet voorkomt in Europa vrij te houden van varroa. Van de overige drie meldingsplichtige komt tot nu toe alleen AVB in Nederland voor.
Amerikaans Vuilbroed (AVB) is een bacteriële broedziekte van de honingbij veroorzaakt door de bacterie Paenibacillus larvae. Via het voedersap worden jonge larven geïnfecteerd. Deze larven sterven na verzegeling waarbij miljoenen sporen worden gevormd in de overblijfselen van de larve. Dit terwijl een larve van 12-36 uur al van 10 sporen ziek kan worden. De sporen zijn zeer resistent tegen hitte, kou en ontsmettingsmiddelen en kunnen flinke schade aanrichten bij een uitbraak, zelfs na vijftig jaar inactiviteit. Tot de symptomen van AVB horen: een onregelmatig broednest, veel open cellen tussen het gesloten broed, ingezonken celdeksels bij het gesloten broed, openingen in een aantal celdeksels en een grondige leemachtige geur. Als er een lucifer in een geïnfecteerde cel wordt gestoken en er langzaam uit wordt getrokken dan trekt de lucifer een bruine, slijmachtige draad van 1-3 cm lang (luciferproef). Een diagnose van AVB kan alleen door het Nationaal Referentie Laboratorium (NRL) worden vastgesteld.
Het is essentieel om bij een vermoeden van AVB allereerst hulp in te roepen van een BGC (link) om verdere verspreiding tegen te gaan. Bij een uitbraak zullen de bijenvolken met ziekteverschijnselen worden geruimd en de overige volken op een bijenstand gesaneerd. Ook zal er een vervoersverbod van een straal van 3 km worden ingesteld om verspreiding tegen te gaan volgens het AVB protocol (link). In Nederland komen ongeveer twee AVB uitbraken per jaar voor.
De kleine bijenkastkever is lichtbruin van kleur, 5 tot 7 mm lang en 2.5 tot 3.3 mm breed.
Ze hebben een duidelijk gescheiden kop, borststuk en achterlijf waarbij de dekschilden korter zijn dan het achterlijf en knuppelvormige antennes. Het natuurlijke verspreidingsgebied van deze kever is in Afrika ten zuiden van de Sahara. De kleine bijenkastkever komt (nog) niet in Nederland voor maar is al wel waargenomen in Zuid- Italië. Het Europees beleid is erop gericht om vestiging van deze soort te voorkomen en daarom zijn waarnemingen meldingsplichtig.
De Tropilaelapsmijt komt van nature voor in Azië. Twee van de vier Tropilapsmijtsoorten (Tropilaelaps mercedesceae en T. clareae) kunnen bijenvolken van de honingbij (Apis mellifera) infecteren. De levenscyclus van Tropilaelapsmijten is vergelijkbaar met die van de varroamijt en afhankelijk van bijenbroed/bijenvolken voor hun overleving en reproductie. Geïnfecteerde volken kunnen ten onder gaan aan de Tropilaelapsmijtziekte. Het Europees beleid is erop gericht een introductie van tropilaelapsmijten te voorkomen net zoals bij de kleine bijenkastkever.
Spijsverteringsproblemen en ziekten bij de volwassen bij
Roer en meiziekte zijn geen ziekten maar problemen van het spijsverteringskanaal. Bij roer is de endeldarm verstopt door onverteerbare voedselresten. Dit kan voorkomen als de bijen gedurende lange tijd de endeldarm niet kunnen legen omdat ze niet kunnen uitvliegen voor een reinigingsvlucht vanwege lage temperaturen. De bijen ontlasten zich in de kast met als gevolg dat de vervuiling over de hele kast verspreidt raakt en het volk in de problemen kan komen, omdat bijen het voedsel eerlijk over het hele volk verdelen. Roer komt dus vooral voor tijdens de wintermaanden. Sommige soorten honing, zoals heidehoning, bevatten meer onverteerbare stoffen en geven een grotere kans op roer in koude winters. Roer is te herkennen aan de bruine tot zwarte poepvlekken op raten, kast en vliegplank.
Meiziekte is een verstopping van het spijsverteringskanaal van jonge bijen en komt vooral voor in het voorjaar. Wanneer in het voorjaar het broed in het bijenvolk snel toeneemt is er veel voedersap nodig om de larven te voeren. De jonge bijen die de larven voeden eten veel stuifmeel om voedersap te produceren. Voor de vertering van stuifmeel is ook water nodig. Als er bij koud weer de haalbijen niet kunnen uitvliegen om water te halen kan dit leiden tot verstopping van de darmen van de jonge bijen wat is te zien aan een pasta-achtige gele tot lichtbruine ontlasting.
Nosema is een eencellige dierlijke parasiet die leeft van het weefsel van de middendarm. Infectie gebeurt doordat bijen sporen binnen krijgen via het voedsel, het drinkwater of door het belikken van besmette raten. Sporen van de parasiet ontkiemen in de middeldarm waardoor de darmwerking ernstig verstoord raakt en stuifmeel niet goed verteerd kan worden. Bijen reageren hierop door hun eiwitreserve aan te spreken voor het aanmaken van nieuwe darmcellen. Als bijen het eiwit tekort niet meer aangevuld krijgen verouderen ze snel en kunnen ze taken zoals het voeden van de larven onvoldoende uitvoeren. Achterlijven raken opgezwollen. Poepvlekken als het gevolg van nosema zijn druppelvormig. Het gehele bijenvolk kan uiteindelijk bezwijken aan een nosema besmetting.
Bijen kunnen verzwakt raken na een infectie met de amoebe Malpighamoeba mellificae. Bij een amoebeziekte worden cysten gevormd en raken de buizen van Malpighi (vandaar de naam) beschadigd en verstopt waardoor stofwisselingsproducten niet goed kunnen worden afgevoerd met als gevolg dat de bijen zichzelf als het ware vergiftigen. Geïnfecteerde bijen hebben een opgezet achterlijf en een gele dunne ontlasting.
Verhongering en vergiftiging
Zowel bij verhongering als vergiftiging liggen er veel dode bijen met uitgestoken tong voor en in de kast. Verhongering gebeurt meestal als er geen honingvoorraad meer is en het te koud is om nectar te verzamelen of doordat er nauwelijks aanbod van nectar en stuifmeel is vanwege droogte. Ook kan het zijn dat de bijentros het contact met de wintervoorraad verliest. Bij honger verdelen de bijen onderling het laatste voedsel, en als dat op raakt kruipen ze diep in de raten om te sterven.
Bij vergiftiging zijn er plotseling veel dode bijen met uitgestoken tong. Daarnaast cirkelen bijen vaak agressief rond voor het vlieggat, trillen of hebben verlammingsverschijnselen. Poppen kunnen verkleurde ogen hebben. Bij verdenking van vergiftiging door spuitschade neem dan altijd contact op met het Netwerk Bijengezondheid Nederland
Gewasbeschermingsmiddelen zijn goed getest en mogen niet toegepast worden tijdens de bloeiperiode. Na melding bij de NVWA zal een NVWA inspecteur contact met je opnemen om te kijken of er sprake is van een vergiftiging als gevolg van het (oneigenlijk) gebruik van een gewasbeschermingsmiddel en of vervolgonderzoek nodig is.