Peiling herfst- en winterbehandeling 2023/2024
Samenvatting
- Naar schatting zes procent van de imkers heeft deze peiling ingevuld. Deze 648 imkers hebben in totaal 5600 volken ingewinterd; 42% van de imkers heeft vijf jaar of minder honingbijen.
- Het sterftepercentage onder de volken bedroeg eind januari 2024 11,25%. Dit is het viervoudige van het gemiddelde van de jaren 2014 tot 2019.
- De Carnicabij is het populairste bijenras onder de imkers (28,4%), de Buckfastbij komt op de tweede plaats (25,6%). Een op de vier imkers (25,5%) heeft geen rasbij. Buckfastimkers hebben gemiddeld twee volken meer dan Carnica-imkers.
- De zomerbehandeling is het meest populair met ongeveer 80%. Daarop volgt de oxaalbehandeling met 75%. De darrenraatmethode wordt steeds minder toegepast met 40%. 8% Procent van de imkers behandelen hun volken helemaal niet meer in 2023.
- Er zijn geen duidelijke verschillen in sterfte van bijenrassen, gerelateerd aan ervaringsjaren van imkers of de wijze van behandelen. Geografisch zijn er op basis van postcodegebieden wel opvallende sterfteverschillen te zien Met name Noord-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Groningen vallen op met een gemiddelde van bijna 14%. De andere provincies variëren van 7,5% tot 10,7%.
De aantallen deelnemers en hun volken
Meer dan 650 deelnemers hebben gereageerd op de oproep via Imkernieuws en het NBV-BIJENBLOG om mee te werken aan deze peiling over de varroabehandeling en de uitval van bijenvolken in de periode na het inwinteren. Hiermee heeft ongeveer zes procent van de Nederlandse imkers meegedaan en kan de uitslag van deze peiling representatief worden genoemd.
Op 31 januari hadden 652 imkers de peiling ingevuld. Daarvan zijn 648 imkers met minder dan 100 volken verwerkt in de cijfers. Voor een goede vergelijking hebben we de vier imkers met meer dan 100 volken niet meegenomen in de cijfers. Het totale aantal volken van deze 648 imkers bedroeg 5600, waarmee ze gemiddeld 8,6 bijenvolken hebben ingewinterd.
Geconstateerde dode of verdwenen volken bij eindstand op 31 januari 2024
Het slechte nieuws is dat van alle ingewinterde volken al 11,25% verdwenen of doodgegaan is in de afgelopen periode. Bijna 40% van de imkers heeft nu al te maken met uitval van bijenvolken. Dit zijn aanmerkelijk hogere percentages dan in de jaren 2014 tot 2020, waarin we vergelijkbare peilingen hebben gehouden. Eind 2019 had 12,3% van de deelnemende imkers last van uitval (link naar 2019-verslag), in 2018 was dit 11,75%, in 2017 12,1%, in 2016 10,6%, in 2015 17,2% en in 2014 15%.
Onder de imkers, die verloren of verdwenen volken hebben, bedraagt het sterftepercentage in die periode gemiddeld 19,9%. In de jaren 2016 tot 2019 bedroeg de uitval van volken onder alle deelnemers in januari ongeveer slechts 2 tot 3%.
Ervaringsjaren
Bijna de helft (42,1%) van de deelnemers imkerde vijf jaar of minder. De ervaren imkers (zes jaar en langer) beheerden gemiddeld 11,2 volken en de imkers die de afgelopen vijf jaar begonnen zijn, hebben gemiddeld 5,1 volken.
De sterfte onder de minder ervaren imkers bedroeg 11%. Dit wijkt dus nauwelijks af van het totale gemiddelde van 11,25%.
De verdeling van imkers met een bepaald aantal volken per 31 januari 2024:
Het aandeel imkers met meer dan 25 volken bedraagt slechts 6%, ofwel 94% heeft minder dan 25 volken.
Rasbijen of huis-tuin-en-keukenbijen?
Een kwart van de deelnemende imkers (25,5%) heeft geen bijen van een bepaald ras. In 2014 was het aandeel imkers zonder specifiek ras nog 35% en in 2019 20%.
Eén op de drie heeft specifiek Carnicabijen (28,4%) en één op de vier imkers (25,6%) werkt met specifiek Buckfastbijen. Eén op de honderd imkers (0,9%) heeft specifiek Zwarte bijen. Eén op de vijf imkers heeft een mix van verschillende bijenrassen (19,6%). In 2019 was dit 16,6%.
Buckfastimkers hebben gemiddeld 10,2 bijenvolken. Carnica-imkers hebben gemiddeld 8,2 volken en de imkers met Zwarte bijen hebben gemiddeld 7 volken. Imkers met huis-tuin-en-keukenbijen hebben gemiddeld 6,1 volken. Die met een mix aan bijenrassen hebben gemiddeld 10,6 volken.
De uitval onder de Buckfastimkers bedroeg 11% en onder de Carnica-imkers 12,7%. De groep imkers met uitsluitend Zwarte bijen (6) was te klein voor een betrouwbare berekening. De uitval onder imkers met huis-tuin-en-keukenbijen was 10,8%.
Het verschil in bijenras lijkt dus nagenoeg geen invloed te hebben op de wintersterfte, alhoewel de sterfte onder de carnicavolken bij deze peiling iets hoger was.
Zomerbehandeling
Bijna 4 op 5 imkers paste de zomerbehandeling toe (78,7%). Augustus is de maand waarin de meeste imkers met de zomerbehandeling beginnen. Dat is later dan de alom geadviseerde tweede helft van juli.
Het voorgaande wordt gestaafd door het lagere uitvalspercentage van 9,5% bij in juli gestarte behandelingen ten opzichte van een uitval van 11,6% bij degenen die in augustus of september zijn gestart.
Een laat begin van de bestrijding heeft tot gevolg dat een deel van de winterbijen al gevormd is terwijl er mogelijk nog sprake is van een hoge mijtenbesmetting. Geparasiteerd broed heeft geen overlevingskansen in de winter.
Degenen die geen zomerbehandeling toepasten hadden een uitval van 12,7%. Dit ligt iets boven het gemiddelde uitvalpercentage van 11,25%.
Voorjaarsbehandeling via de bouwraammethode
De bouwraammethode, waarbij tenminste drie ramen gesloten darrenbroed met ingesloten mijten moeten worden verwijderd in het voorjaar, wordt nog door 40% van de imkers toegepast.
De sterfte onder de behandelaars met de bouwraammethode bedroeg 11,3% en onder de niet-behandelaars 11,2%.
De late herfstbehandeling via oxaalzuur
Bijna net zo populair als de zomerbehandeling is de oxaalzuurbehandeling tegen het eind van het jaar. Drie op vier imkers (75,2%) voerden die uit. De druppelmethode is met 81% veruit favoriet. Eén op de vijf imkers (19%) koos voor sublimeren. Opmerkelijk is dat de uitval onder de behandelaars 11% bedraagt en onder de niet-behandelaars een beetje meer, namelijk 12,3%.
Het driegangenmenu
Onder de bijna zeshonderdvijftig deelnemende imkers waren 53 ‘geheelonthouders’. Dit betekent dat ruim acht procent van de imkers hun volken niet meer behandelen tegen de varroamijt.
De sterfte van de volken onder de groep geheelonthouders bedraagt 11,3%. Dit wijkt nauwelijks af van het gemiddelde.
Van het driegangenmenu is de zomerbehandeling het meest populair met ongeveer 80%. Daarop volgt de winterbehandeling met 75%. De darrenraatmethode boet al enige jaren in. In 2023 deed nog maar 40% van de imkers dit.
Verschillen per postcodegebied
De uitvalpercentages per postcodegebied zijn:
postcodegebied | Aantal volken | uitvalpercentage |
1000-2000 | 525 | 13,9% |
2000-3000 | 279 | 7,5% |
3000-4000 | 554 | 10,1% |
4000-5000 | 476 | 13,4% |
5000-6000 | 1055 | 12,3% |
6000-7000 | 589 | 9% |
7000-8000 | 1234 | 10,7% |
8000-9000 | 355 | 7,9% |
9000-9999 | 486 | 13,8% |
De provincies Noord-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Groningen hebben duidelijk verhoogde sterfte. Weersverschillen, droogte, landgebruik en bijendichtheid kunnen hier een rol spelen. De weerstand van bijenvolken tegen virussen wordt mede bepaald door de omgeving (dracht).
Conclusie en aanbevelingen
De herfst- en wintersterfte van de afgelopen maanden wijkt sterk negatief af van de cijfers uit de vorige metingen in de jaren 2014 tot 2019. Met de huidige sterfte van 11,25% lijken we weer af te stevenen op een hoog wintersterftecijfer (enquête begin april). Veel zal afhangen van de huidige sterkte van de bijenvolken en van het weer in de komende maanden.
De afgelopen vijf jaar op rij is de sterfte jaarlijks toegenomen, zoals blijkt uit de officiële wintersterfte-enquêtes van Bijen@Wur. Na de winter van 2022-2023 bedroeg de sterfte maar liefst 1 op de 4 volken: 25,6%.
In de afgelopen 10 jaar is in Europa het DWV type A virus vervangen door het DWV type B. We kennen dit verschijnsel van de verschillende Covid varianten, die elkaar opvolgen en verdringen. Bij Covid hebben we nu te maken met een minder virulente (ziekmakend) virusvariant, echter in onze bijenvolken hebben we juist te maken met een veel meer virulente variant van het DWV-virus. Deze variant type B zorgt voor een sterk verkorte levensduur van besmette bijen.
Een tweede probleem van het type B virus is dat deze zich in tegenstelling tot type A kan vermenigvuldigen in de varroamijt. Met het voeden van de mijten in het popstadium worden de poppen dus via een huidwond geïnfecteerd met miljoenen virussen, die uiteindelijke alle organen van de jonge bij kunnen aantasten. Het virus kan zowel symptomatisch als asymptomatisch voorkomen. Het laatste wil zeggen dat we aan de buitenkant geen verschijnselen waarnemen: de bij lijkt niet ziek. Terwijl een symptomatische besmetting wel verschijnselen laat zien in de vorm van verkorte achterlichamen en verkreukelde vleugeltjes.
Bijen@wur heeft de hoge wintersterfte in Nederland van 2022/2023 kunnen correleren aan de aanwezigheid van DWV type B virussen in onze bijen. Het onderzoek van de veiliggestelde bijenmonsters, afgenomen in de zomer en het najaar van 2022, liet het verband zien met de gestorven volken.
Het DWV virus kan zich maximaal manifesteren bij een toenemende mijtenbesmetting. Het laag houden van de besmetting in de zomer is het enige dat de virusdruk en de daarmee samenhangende wintersterfte kan reduceren. Door het laat bestrijden van de mijten in augustus/september blijven de virussen nog lang hun fatale werk doen in de poppen en in de jonge bijen. Begin de zomerbestrijding dus in de tweede helft van juli.
Met passende maatregelen moeten we de sterfte proberen terug te dringen tot de ongeveer acceptabele tien procent. We moeten als imker dan wel de teelt en selectie van onze volken durven aan te pakken. Dat wil niet zeggen dat we volken moeten laten sterven, maar we zullen meer zwakke broeders moeten elimineren via verenigen, zodat het aandeel sterke volken op iedere bijenstal boven de 90% komt te liggen. Een jaarlijkse winter APK voordat er ingewinterd wordt, is op zijn plaats. Kies vooral de koninginnen/volken met een lagere mijtenbesmetting en een lagere mijtenreproductie voor vermeerdering. Om dat te kunnen bepalen, vergt dat meer inspanning van ons door het nauwgezet monitoren van mijtenval via de schuifla. De poedersuiker- of alcohol- schudmethode toepassen in juli en augustus is de ultieme manier om varroa-arme volken te detecteren.
Door komend seizoen veel meer broedafleggers met jonge koninginnen op te zetten heb je meer keuze met verenigen en inwinteren. Verenig in het voorjaar vooral zwakke en gemiddelde volken. Dit komt de voorjaarshoning ten goede en schept meer kansen voor mooie broedafleggers of kunstzwermen in mei.
Tot slot. Teelt en selectie is de sleutel tot vitale bijenvolken. Neem geen risico en vervang twee- of driejarige moeren. Daarmee voorkom je koninginnenproblemen in de herfst of winter. Hiermee kunnen we wellicht komend jaar een torenhoge wintersterfte voorkomen.
Ben Som de Cerff en Frank Moens